Procedure voor het opladen van de accu:
1) Stop de motor.
2) Verwijder alle aansluitingen van de accu.
3) Steek de stekker van de speciale gelijkstroomkabel
in de gelijkstroomaansluiting.
4) Verbind de positieve (rode) klem van de
gelijkstroomkabel met de positieve (+) aansluiting
van de accu en verbind daarna de negatieve
(zwarte) klem van de gelijkstroomkabel met de
negatieve (-) aansluiting van de accu.
EN
5) Verwijder alle doppen van de vulopeningen voor de
accuvloeistof (elektrolyt).
FR
6) Controleer het peil van de accuvloeistof (elektrolyt)
DE
en vul indien nodig bij met gedestilleerd water.
NL
7) Start de motor.
8) Kijk of het controlelampje inderdaad gaat branden.
ES
9) Controleer of de gelijkstroomonderbreker AAN
IT
staat.
PT
10) De accu wordt nu geladen.
GR
NO
SE
Gebruik de uitgangsaansluitingen voor
wisselstroom en gelijkstroom in geen geval
FI
tegelijk.
DK
Bevestig de positieve (rode) en negatieve
(zwarte) kabels aan de juiste polen van de
RU
accu.
Sluit de gelijkstroomkabel aan en koppel
deze weer los wanneer de motor gestopt is.
Tijdens het laden ontwijkt er ontplofbaar
waterstofgas via de ontluchtingsopeningen
in de accu.
Zorg er daarom voor dat er tijdens het laden
geen vonken of open vuur voorkomen in de
buurt van de generator.
De accuvloeistof (elektrolyt) bevat
zwavelzuur, een bijtende vloeistof die uw
ogen en kleding kan aantasten. Wees zeer
voorzichtig en vermijd contact te allen tijde.
In geval van verwonding dient u het
lichaamsdeel in kwestie onmiddellijk af te
spoelen met grote hoeveelheden water en
dient u een arts te raadplegen.
De oplaadtijd hangt mede af van het soort
accu en hoe leeg de accu is. Meet tijdens het
laden om het uur de relatieve dichtheid van
de accuvloeistof met een hydrometer.
Controleer of de gelijkstroomonderbreker
niet uit staat.
De accu is volledig opgeladen wanneer de
relatieve dichtheid zich tussen 1,26 en 1,28
bevindt.
10
Downloaded from
www.Manualslib.com
PAS OP
manuals search engine
3. HET STOPZETTEN VAN DE GENERATOR
(a) Zet de aangesloten elektrische apparatuur uit en
haal de stekkers uit de stopcontacten
(aansluitingen) op de generator.
(b) Laat de motor zonder belasting ongeveer 3
minuten afkoelen voordat hij wordt stopgezet.
(c) [Model met trekstarter]
Zet de motorschakelaar op " 〇 " (UIT).
(Zie Afb. -⑥)
❶ " ¦ " (AAN)
❷ " 〇 " (UIT)
[Model met elektrische startmotor]
Draai het contactslot naar STOPPEN stand.
(Zie Afb. -⑦)
❶ " 〇 " (STOPPEN)
❷ " ¦ " (ANN)
❸ "
" (START)
(d) Doe de brandstofkraan dicht. (Zie Afb. -⑧)
❶ OPEN
❷ DICHT
4. OLIESENSOR (Zie Afb.
❶ OLIESENSOR
(a) De oliesensor neemt de verlaging van het oliepeil
waar in het carter en zet de motor automatisch stop
als het oliepeil beneden een van te voren bepaald
niveau komt.
(b) Wanneer de motor automatisch gestopt is, moet u
de wisselstroomonderbreker van de generator
uitschakelen en het oliepeil controleren.
Vul olie bij tot het hoogste peil zoals aangegeven
op bladzijde 5 en start de motor opnieuw op.
(c) Als de motor niet start met behulp van de normale
startprocedure, moet het oliepeil worden
-⑨)