4.1 PLAATSING
Het lasapparaat weegt 108 kg; zie bijgevolg voor het hef-
fen Fig. 4
Abb. 4
Installeer de machine op een plaats waar een goede sta-
biliteit en een doeltreffende ventilatie verzekerd is, om het
binnendringen van metaalstof (bijv. als gevolg van slijp-
werken) te vermijden.
4.2 OPSTELLING
Plaats de draadaanvoerunit WF4-P op de stroombron.
Verbind de draadaanvoerunit met de stroombron met
behulp van het tussenpakket art. 1197 of 1197-20 en
gebruik de trekontlastingskabel om het te bevestigen aan
het punt BK op het verrijdbare onderstel.
OPMERKING: Vermijd het oprollen van het tussenpakket
om inductie-effecten, die een negatieve invloed kunnen
hebben tijdens pulserend MIG/MAG-lassen, tot een mini-
mum te beperken.
Monteer de stekker op de voedingskabel en vergeet hier-
bij zeker niet de geel/groene draad te verbinden met de
aardingspen.
Controleer of de voedingsspanning overeenstemt met de
nominale spanning van het lasapparaat.
Bereidt u voor op de stroomsterkte van de zekeringen via
de technische gegevens op het identificatieplaatje.
Plaats de cilinder op de steun BY, zet hem vast met de
riemen BZ en sluit de gasslang aan op de uitgang van de
drukregelaar.
Monteer de toorts.
Zorg ervoor dat de groef van de draadaanvoerrollen over-
eenkomt met de diameter van de gebruikte draad.
Vervanging van de draadaanvoerrollen (Fig. 5):
Open het paneel BJ, verwijder de afdekplaat CA, zet de
draaddrukrollen los met de drukinstelknop BN, vervang
de draadaanvoerrollen en plaats de afdekplaat CA terug.
Monteer de draadspoel en voer de draad in de draadaan-
voerunit en de binnenspiraal van de toorts.
Blokkeer de draaddrukrollen met de knop BN en stel de
druk af.
Fig. 5
BN
CA
Zet het lasapparaat aan.
Regel het gas met de toets AQ en voer vervolgens de
draad door met de toets AR.
Bij levering is de waterkoelunit uitgeschakeld (OFF). Bij
gebruik van een watergekoelde toorts dient u de werking
van de waterkoelunit in te stellen zoals beschreven in
paragraaf 3.5.1 van de handleiding.
5 LASSEN
5.1 SYNERGISCH PULSEREND MIG-LASSEN (LED
R1) OF SYNERGISCH NIET-PULSEREND MIG-LAS-
SEN (LED R2)
Selecteer dit proces met de toets AI.
Kies vervolgens de lasmodus, de draaddiameter, het
soort en de kwaliteit van het materiaal en het soort gas.
Stel de hulpfuncties in volgens de instructies in paragraaf
3.2. Stel de lasparameters in met de knoppen N en Q.
5.2 CONVENTIONEEL MIG-LASSEN (LED R3)
Selecteer dit proces met de toets AI.
Kies daarna de modus, de draaddiameter, het soort en de
kwaliteit van het materiaal en het soort gas.
Stel de hulpfuncties in volgens de instructies in paragraaf
3.2. Regel de draadsnelheid en de lasspanning, respec-
tievelijk met de knoppen N en Q.
5.3 TIG-LASSEN (LED R4).
Sluit de massakabel aan op de pluspool BR en sluit de
koppeling van de laskabel uit het tussenpakket aan op de
minpool BO.
Sluit de TIG-toorts aan op de centraalaansluiting BA.
Selecteer dit proces met de toets AI.
Kies vervolgens de lasmodus met de toets AJ.
Stel de hulpfuncties in volgens de instructies in paragraaf
3.2.
5.4 MMA (ELEKTRODE)-LASSEN (LED R5).
OPMERKING: de draadaanvoerunit moet aangesloten
blijven op de stroombron.
Sluit de stekkers van de elektrodehouder en de massa-
kabel aan op de connectors BO en BR en neem hierbij de
door de elektrodefabrikant opgegeven polariteit in acht.
BN
95