Optie
Omschrijving
Eenheid
Selecteert de meeteenheden die op het display worden weergegeven en die worden
vastgelegd in de datalogger. Opties: NTU (standaard), FNU.
Bubbel
Stelt Bubbel afwijzen in op Aan (standaard) of Uit. Indien ingeschakeld worden hoge
afwijzen
troebelheidswaarden veroorzaakt door bubbels in het monster niet weergegeven of
opgeslagen in de datalogger.
Instelling
Past de instellingen voor de datalogger aan. Automatisch opslaan—Meetgegevens worden
datalogger
automatisch opgeslagen in het metingenlogboek. Standaard: aan. Als Auto Store
(automatisch uitgeschakeld) is opgeslagen, drukt u op Options (opties)>Store (opslaan) om
handmatig een meetwaarde in het gegevenslogboek op te slaan. Send Data Format
(formaat verzonden gegevens):—Stelt het uitvoerformaat in van de meetgegevens die naar
externe apparaten worden gestuurd (CSV, XML of BMP). Standaard: XML. Afdrukformaat—
Stelt het uitvoerformaat in van de meetgegevens die naar een printer worden gestuurd
(Snelle afdruk of Detailafdruk (GLP)). Opmerkingen—Laat gebruikers opmerkingen
toevoegen bij een invoer in het logboek. Auto Send (automatisch verzonden)—
Meetgegevens worden na elke meting automatisch naar alle apparaten verzonden (bijv.
printer en USB-stick) die op het instrument zijn aangesloten. Opties: Uit, nieuw bestand of
doorgaan in bestand: uit—niet automatisch gegevens verzenden, nieuw bestand—gegevens
verzenden en opslaan in een nieuw bestand, doorgaan in bestand—gegevens verzenden en
alle gegevens opslaan in één bestand.
Gebruikers-ID's toevoegen
Voeg een unieke gebruikers-ID toe voor elke persoon die monsters zal meten (maximaal 30).
Selecteer een pictogram, gebruikerswachtwoord en beveiligingsniveau voor elke gebruikers-ID.
1. Druk op Inloggen.
2. Druk op Opties>Nieuw.
3. Voer een nieuwe gebruikers-ID in (maximaal 20 tekens) en druk vervolgens op OK.
4. Druk op de pijlen naar LINKS en naar RECHTS om het pictogram voor de gebruikers-ID te
selecteren (bijv. vis, vlinder of voetbal).
5. Druk op Gebruikerswachtwoord en voer vervolgens een wachtwoord in voor de gebruikers-ID.
Opmerking: Wachtwoorden zijn hoofdlettergevoelig.
6. Druk op Beveiligingsniveau en selecteer vervolgens het beveiligingsniveau voor de gebruikers-
ID.
• Uit—De gebruiker kan geen instellingen wijzigen en kan geen taken uitvoeren waarvoor in de
Beveiligingsinstellingen een beveiligingsniveau van één of twee sleutels is ingesteld.
• Eén sleutel—De gebruiker kan alle instellingen wijzigen en alle taken uitvoeren waarvoor in de
Beveiligingsinstellingen het beveiligingsniveau op Uit of één sleutel is ingesteld.
• Twee sleutels—De gebruiker kan alle instellingen wijzigen en alle taken uitvoeren in de
Beveiligingsinstellingen.
Opmerking: Voordat een beveiligingsniveau kan worden geselecteerd, moet de Beveiligingsinstelling worden
ingeschakeld. Raadpleeg
7. Druk op OK>Sluiten.
8. Om een gebruikers-ID te bewerken, selecteert u de gebruikers-ID en drukt u vervolgens op
Opties>Bewerken.
9. Om een gebruikers-ID te verwijderen, selecteert u de gebruikers-ID en drukt u vervolgens op
Opties>Wissen>OK.
Monster-ID's toevoegen
Voeg een unieke monster-ID toe voor elk monster (maximaal 1000). De monster-ID identificeert de
monsterlocatie of andere monsterspecifieke informatie.
Als alternatief kunt u monster-ID's uit een spreadsheetbestand naar het instrument importeren.
Raadpleeg de uitgebreide gebruikershandleiding op de website van de fabrikant om monster-ID's te
importeren.
158 Nederlands
De instellingen van het instrument configureren
op pagina 157.