10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA
De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE
De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
11. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie met een referentieoplossing (inductieve conductiviteitssensoren)
Kalibratie past de sensorwaarde aan om overeen te komen met de waarde van een
referentieoplossing. Gebruik een referentieoplossing die dezelfde of hogere waarde heeft dan de
verwachte meetwaarden.
Opmerking: Als de sensor voor de eerste keer gekalibreerd wordt, dient u ervoor te zorgen dat de nulkalibratie
eerst voltooid wordt.
1. Spoel de schone sensor grondig af met demiwater.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer SOLN CAL en druk op enter.
5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie
ACTIVE (actief)
HOLD (vasthouden)
TRANSFER (overdragen) Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd.
6. Plaats de sensor in de referentieoplossing. Zorg ervoor dat het aftastende gebied volledig
ondergedompeld is in de oplossing. Beweeg de sensor heen en weer om luchtbellen te
verwijderen.
7. Wacht tot de temperatuur van de sensor en de oplossing aan elkaar gelijk zijn. Dit kan minimaal
30 minuten duren als het temperatuursverschil tussen het proces en de referentieoplossing groot
is.
8. Druk, terwijl de sensor in de referentieoplossing zit, op enter.
9. Gebruik de pijltoetsen om de temperatuur van de referentieoplossing in te voeren en druk op
enter.
10. Gebruik de pijltoetsen om de hellingsgraad van de referentieoplossing in te voeren en druk op
enter. De gemeten waarde wordt weergegeven. Wacht totdat de waarde stabiel is.
11. Gebruik de pijltoetsen om naar de referentiewaarde te gaan en druk op enter.
12. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten. De nieuwe K-
waarde voor de celconstante wordt getoond.
• FAIL (mislukt)—de hellingsgraad of offset van de kalibratie bevindt zich buiten de toegestane
limieten. Reinig de sensor en probeer het opnieuw met een verse referentieoplossing.
Raadpleeg
Foutenopsporing
176 Nederlands
Beschrijving
Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten
uitvoerwaarde.
De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de
huidige gemeten waarde vastgehouden.
Raadpleeg de handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te
wijzigen.
op pagina 180 voor meer informatie.