Bedienungselemente
Frontansicht:
1.
Tafelanschlüsse (Anschlussklemmen)
2.
Anschlussklemmen
3.
Netzschalter
4.
Betriebsanzeige (ON-LED)
5.
Fehleranzeige (Warning-LED)
6.
Drehknopf
7.
Analoge Stromanzeige
8.
Analoge Spannungsanzeige
Rückansicht:
9.
Lüftung
10.
Sicherungshalter
11.
Netzanschluss
Inbetriebnahme
Die Temperatur des Kühlkörpers im Gerät kann nach längerem
Betrieb bei Nennlast, bei Kurzschluss oder Überlast (maximal
30A) sehr hoch sein. Achten Sie daher unbedingt auf eine
ausreichende Belüftung, um die Wärmezerstreuung zu fördern.
Achten Sie darauf, dass die Verbindungen nicht locker sind.
Stellen Sie vor dem Einschalten des Netzgerätes sicher, dass
alle Kabelverbindungen fest und sicher sind.
Berühren Sie die Anschlüsse nicht direkt. Achten Sie darauf,
dass das Kabel isoliert und der Kontaktpunkt abgedeckt ist.
Verwenden Sie zur Verbindung keine blanken Leitungen.
Stellen Sie sicher, dass die Verbindungskabel die Anforderung
der Stromstärke erfüllt und die Isolierung intakt ist.
Schalten Sie vor dem Verbinden mit oder Entfernen von dem
Netzgerät das Elektrogerät aus.
1.
Verbinden Sie das Netzkabel mit dem Netzanschluss an dem
Netzgerät.
2.
Stecken Sie den Netzstecker in eine Schukosteckdose ein.
3.
Nehmen Sie alle notwendigen Kabelverbindungen vor, wobei positive
Pole mit den roten Anschlussklemmen und negative Pole mit den
schwarzen Anschlussklemmen verbunden werden sollten.
4.
Betätigen Sie den Netzschalter, um das Netzgerät einzuschalten.
-
Die "ON"-LED (4) leuchtet im normalen Betrieb. D.h., dass es
keine Überlast oder Kurzschluss gibt.
-
Die "Warning"-LED (5) leuchtet auf, wenn das Netzgerät überlastet
oder falsch angeschlossen ist.
5.
Stellen Sie mit Hilfe des Drehknopfs (6) die Ausgangsspannung ein.
Der eingestellte Wert wird auf der analogen Spannungsanzeige (8)
angezeigt.
Entfernen Sie alle Verbindungen und schalten das Netzgerät aus.
Der maximal zulässige Ausgangsstrom der Anschlussklemmen ist 3A.
8
Bedieningselementen
Vooraanzicht:
1.
Paneelaansluitingen (verbindingsposten)
2.
Hefboomaansluitingen
3.
Voedingsschakelaar
4.
AAN-indicator
5.
Waarschuwingsindicator
6.
Draaiknop
7.
Display analoge stroom
8.
Display analoge spanning
Achteraanzicht:
9.
Ventilatie
10.
Zekeringkast
11.
Aansluiting netspanning
Gebruik
De temperatuur van de ventilatie kan zeer warm worden nadat het
apparaat langere tijd heeft gewerkt aan een nominale spanning
of bij een kortsluiting of overbelasting (maximum 30A). Bewaar
voldoende ruimte voor de ventilatie zodat de warmteafgifte
wordt vergemakkelijkt.
Zorg ervoor dat u de verbinding niet verliest. Controleer of alle
kabelverbindingen stevig en veilig zijn aangesloten voordat u de
voeding inschakelt.
Maak geen rechtstreeks contact met de aansluitingen. Zorg
ervoor dat de kabel geïsoleerd is en dat het punt van het contact
afgedekt is.
Gebruik nooit een blote kabel voor de aansluiting.
Controleer of de aangesloten kabels voldoen aan de vereisten
op het vlak van spanningsintensiteit en dat de isolatie intact is.
Schakel het elektrische apparaat uit voordat u het aansluit op of
loskoppelt van de voeding.
1.
Sluit de voedingskabel aan op de contactdoos van de voeding.
2.
Sluit de netstekker in een stopcontact met aarding.
3.
Sluit alle nodige kabels aan met de positieve polen op de rode
aansluitingen en de negatieve op de zwarte aansluitingen.
4.
Schakel de voeding aan met de voedingsschakelaar.
-
De indicator "AAN" (4) zal bij een normale werking oplichten, dus
niet bij overbelasting of kortsluiting.
-
De "waarschuwings"-indicator (5) licht op wanneer de voeding
overbelast is of verkeerd is aangesloten.
5.
Pas de uitgangsspanning aan door de draaiknop (6) te draaien. De
ingestelde waarde wordt weergegeven op het display voor de analoge
spanning(8).
Koppel alle aansluitingen los en schakel de voeding uit.
De maximale uitgangsstroom van de hefboomaansluitingen is 3A.
29