g) Contactloze IR-temperatuurmeting
Tijdens de meting mag de toegelaten omgevingstemperatuur van 0 tot +50°C niet
onder- of overschreden worden. Dit kan tot foutieve metingen leiden.
Kijk tijdens de temperatuurmeting niet in de laserstraal. Dit dient om het oriënteren
tijdens de meting makkelijker te maken.
Bij de contactloze IR-temperatuurmeting wordt de oppervlaktetemperatuur van een object gemeten. De
IR-sensor van het apparaat (15) registreert de (uitgestraalde) warmtestraling van het object en zet deze
informatie om in een temperatuurwaarde. De emissiegraad is vast ingesteld op de meest voorkomende
waarde van 0,95.
De emissiegraad beschrijft de energie-uitstralingseigenschappen van een materiaal. Hoe
hoger deze waarde is, des te meer straling (warmtestraling) een materiaal kan uitzenden.
Vele materialen hebben een waarde die dichtbij de vooraf ingestelde waarde "0,95" van de
IR-thermometer ligt.
Metalen glanzende oppervlakken hebben een lagere emissiegraad dan matzwarte opper-
vlakten. Het aanbrengen van een plakbandje (of lakken met matzwarte verf, indien mogelijk)
helpt in dit geval om met de vooringestelde emissiegraad van 0,95 te kunnen meten.
Een meting doorheen transparante materialen, vb. een raam, is niet mogelijk; de tempera-
tuur van het raam wordt dan weergegeven.
De geïntegreerde IR-thermometer is met een fresnellens uitgerust. De verhouding afstand tot meetvlak is
bij deze IR-thermometer 4:1 ("distance to spot ratio", d/s). Dit betekent dat bij een meetafstand van 80 mm
het meetvlak een diameter van ongeveer 20 mm heeft.
Voor nauwkeurige metingen dient het meetobject minimaal twee keer zo groot te zijn als het meetvlak
(breng eventueel de IR-thermometer dichter bij het meetobject).
De door de IR-thermometer aangegeven temperatuur is daarbij de gemiddelde temperatuur van dit
meetvlak!
89