b) Inductiviteitsmeting
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals andere meetob-
jecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
Schakel het meetapparaat met de aan-/uittoets (2) in.
Selecteer de voor u passende meetingang en voer een kalibrering uit.
Na het inschakelen is de intelligende „AUTO-LCR"-modus actief. Het meetapparaat neemt veel instellingen over.
U kunt natuurlijk door op de toetsen „L/C/R/DCR (3), „D/Q/ESR" (8), „SER/PAL" (8), „FREQ" (9) te drukken ook
manueel instellen. Het hoofdscherm geeft de inductiviteitswaarde weer, het subscherm de kwaliteitsfactor „Q".
De meetfrequentie kunt u via de toets „FREQ" (9) selecteren. U kunt de volgende waarden selecteren: 100 Hz,
120 Hz, 1 kHz, 10 kHz, 100 kHz. Met elke keer drukken, schakelt u de meetwaarde om. De meetfrequentie bepaalt
ook het meetbereik.
De omschakeling tussen seriële en parallelmodus gebeurt via de toets „SER/PAL" (8). Om deze functie te gebruiken
moet de AUTO-modus door op de toetsen „L/C/R/DCR (3) te drukken, gedeactiveerd worden. Om naar de AUTO-
modus terug te keren, drukt u 3 seconden lang op de toetsen „L/C/R/DCR" (3).
verbind het meetobject (spoel) met de meetingang. Op het scherm wordt na korte tijd de inductiviteit weergegeven.
Wacht tot de schermwaarde gestabiliseerd is. Dit kan enkele seconden duren.
Afgeschermde onderdelen kunnen ook aan de geïntegreerde meetcontacten worden aangesloten.
• Zodra „OL" (voor Overload = overbelasting) op het scherm verschijnt, hebt u het meetbereik overschreden.
• Kies evt. een andere meetfrequentie met een groter meetbereik.
• verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel het meetapparaat uit.
92