dieptebegrenzerafstand, tandlengte,
groefdiepte en voor het reinigen van de
groef en de olietoevoerboringen.
Correct slijpen/aanscherpen
Het gereedschap voor het
N
slijpen/aanscherpen aan de hand
van de kettingsteek kiezen
Bij gebruik van de apparaten FG 2,
N
HOS en USG: zaagketting van het
zaagblad nemen en volgens de
handleiding van het apparaat
slijpen/aanscherpen
Het zaagblad eventueel inspannen
N
Regelmatig slijpen/aanscherpen,
N
weinig materiaal wegnemen – voor
het gebruikelijke aanscherpen zijn
meestal twee tot drie vijlstreken
voldoende
HTE 60
De vijl geleiden: horizontaal (in een
N
rechte hoek ten opzichte van het
zijvlak van het zaagblad)
overeenkomstig de voorgeschreven
hoeken – aan de hand van de
markeringen op de vijlhouder –
vijlhouder op het tanddak en op de
dieptebegrenzer plaatsen
Alleen van binnen naar buiten vijlen
N
De vijl grijpt alleen aan bij de
N
voorwaartse streek – bij het
achteruit geleiden de vijl optillen
Verbindings- en aandrijfschakels
N
niet afvijlen
De vijl regelmatig iets verdraaien,
N
om eenzijdige slijtage te voorkomen
De bramen die bij het vijlen ontstaan
N
verwijderen met behulp van een
stuk hardhout
De hoeken met behulp van het
N
vijlkaliber controleren
Alle zaagtanden moeten even lang zijn.
Bij verschillende zaagtandlengtes zijn
ook de tandhoogtes verschillend,
hetgeen leidt tot een ruw draaiende
zaagketting en zelfs tot het breken van
de ketting.
90°
Alle zaagtanden tot op de lengte
N
van de kortste zaagtand terugvijlen
– bij voorkeur door een
geautoriseerde dealer laten
uitvoeren met een elektrisch
slijpapparaat
Dieptebegrenzerafstand
De dieptebegrenzer bepaalt de diepte
van de zaagsnede in het hout en
daarmee de spaandikte.
a
richtafstand tussen de
dieptebegrenzer en snijkant
Bij het zagen in zacht hout buiten de
vorstperiode kan de afstand met
maximaal 0,2 mm (0,008") worden
vergroot.
Nederlands
a
237